
Gemeente Ede aansprakelijk voor overlijden echtgenote brandweercommandant
Een man en vrouw zijn in 1975 in gemeenschap van goederen gehuwd. De man was werkzaam bij het brandweerkorps van de Gemeente Ede. Hij hield daar ook kantoor, tot omstreeks 1986 in een gebouw tegenover de oude brandweerkazerne. Omstreeks 1986 is de oude brandweerkazerne vervangen door een nieuwe.
Op basis van een wisselrooster was de man steeds officier van dienst bij (middelgrote) branden en in dat kader belast met de coördinatie van de brandbestrijding.
Per 1 september 1989 is de man (formeel) aangesteld in de functie van commandant. Per 1 juli 2001 is aan de man functioneel leeftijdsontslag verleend.
Echtgenote brandweerman krijgt kanker door asbest
In januari 2009 is bij de man zijn echtgenote de diagnose ‘maligne mesothelioom’ gesteld. Op 3 september 2010 is de vrouw overleden aan de gevolgen van de ziekte ‘maligne mesothelioon’.
Blijkens de verklaring van erfrecht en toedeling is de achtergebleven echtgenoot ‘bevoegd om alle tot de ontbonden gemeenschap en de nalatenschap behorende vorderingen te innen en om voor die inning kwijting te verlenen’.
Brandweerman stelt Gemeente Ede aansprakelijk voor overlijden echtgenote
Op 25 februari 2009 heeft de man de Gemeente Ede aansprakelijk gesteld voor de door zijn echtgenote geleden en te lijden schade als gevolg van de ziekte ‘maligne mesothelioom’.
Deze ziekte is volgens de man veroorzaakt door blootstelling aan asbest via hemzelf tijdens zijn werkzaamheden voor de brandweer van de Gemeente Ede.
Gemeente Ede en verzekeraar wijzen aansprakelijkheid af
Op 22 oktober 2009 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente Ede de aansprakelijkheid voor de door de vrouw gestelde schade afgewezen.
Een causale relatie (oorzakelijk verband) tussen de werkzaamheden van de man bij de Gemeente Ede en de blootstelling van zijn echtgenote aan asbest is volgens Delta Lloyd (de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente Ede) niet aangetoond.
De man dagvaardt de Gemeente Ede
De achtergebleven echtgenoot dagvaardt de Gemeente Ede. De Gemeente Ede zou onrechtmatig hebben gehandeld jegens zijn echtgenote doordat de Gemeente heeft nagelaten veiligheidsmaatregelen te treffen die haar brandweerpersoneel, maar ook familieleden van dit brandweerpersoneel en andere derden, beschermde tegen de blootstelling aan asbest.
De man stelt dat zijn echtgenote in de eerste plaats direct aan asbest werd blootgesteld bij het bezoeken van de oude brandweerkazerne.
In de tweede plaats kwam zij daarmee (thuis) indirect in aanraking via zijn (werk- en uitruk)kleding.
De man stelt dat zijn echtgenote daardoor schade heeft geleden omdat bij haar de asbestziekte ‘maligne mesolthelioom’ vastgesteld en zij is daaraan overleden.
Kan de vrouw aan asbest zijn blootgesteld?
De rechter moet oordelen of de Gemeente Ede aansprakelijk is voor de door de vrouw en haar echtgenoot geleden schade vanwege de vaststelling van de ziekte ‘maligne mesothelioom’ en haar overlijden daaraan.
Centraal staat daarbij de vraag of zij deze ziekte kan hebben opgelopen doordat zij bij (althans onder de verantwoordelijkheid van) de Gemeente Ede is blootgesteld aan asbestvezels.
In dit kader stelt de rechtbank het volgende voorop:
- Niet in geschil is dat blootstelling aan asbest de oorzaak is van de ziekte ‘maligne mesothelioom’.
- 80-87% van de patiënten met een maligne mesothelioom een relatie met blootstelling aan asbest in het verleden kan worden vastgesteld (en dat in de overige gevallen van maligne mesothelioom geen andere oorzaak aannemelijk kan worden gemaakt).
- Daarnaast is in dit rapport opgenomen:“Uit epidemiologisch onderzoek naar het verband tussen asbestblootstelling en de kans op een maligne mesothelioom is gebleken dat er voor het aannemen van een drempelniveau onvoldoende aanwijzing is. Kortdurende blootstelling of regelmatige blootsteling aan lage concentraties asbest is voldoende om die kans te vergroten (…) De latentietijd vanaf het begin van de blootstelling tot de manifestatie van het maligne mesothelioom varieert van 20 tot 50 jaar. Beschreven is echter dat de ziekte zich al veel sneller, soms binnen tien jaar, kan openbaren”
Mag de man namens zijn echtgenote claimen?
Schending van een veiligheidsnorm door de werkgever jegens de werknemer kan meebrengen dat daarmee ook sprake is van schending van een veiligheidsnorm jegens derden, althans dat ook schade van derden daaraan kan worden gerelateerd.
Directe en indirecte asbestblootstelling echtgenote in de oude brandweerkazerne
Volgens achtergebleven echtgenoot is in de oude brandweerkazerne sprake geweest van directe en indirecte blootstelling van zijn echtgenote aan asbest. De rechter is dit met hem eens.
Verbouwingen
Niet als het gaat om het vrijkomen van asbest bij verbouwingen, want dat punt achtte de rechter niet voldoende bewezen.
Werkzaamheden in garage brandweer
Maar wel door het in de (auto)werkplaats van de oude brandweerkazerne onderhouds- en reparatiewerkzaamheden verrichten aan (wit) asbesthoudende remmen en remvoeringen van voertuigen van de Gemeente Ede (brandweerauto’s, ambulances en andere voertuigen) en van privévoertuigen van personeel.
Deze remmen en remvoeringen werden met perslucht schoon geblazen. Daarbij kwam asbeststof vrij. Veiligheidsmaatregelen werden niet getroffen. Hierdoor ontstond in de werkplaats en in de kazerne blootstelling aan asbest.
Geen relevante blootstelling asbest volgens Gemeente
De Gemeente Ede heeft gesteld dat van een relevante mate van blootstelling geen sprake is geweest. Er werd niet frequent aan de remmen en remvoeringen van voertuigen gewerkt, althans veel incidenteler dan door de man wordt gesteld.
Daarnaast werkte de man niet in de werkplaats, kwam hij daar normaal gesproken niet en had hij daar ook niets te zoeken, aldus de Gemeente Ede.
De rechtbank
De Gemeente Ede heeft niet, althans onvoldoende, weersproken dat in de werkplaats van de oude brandweerkazerne het met perslucht schoonblazen van asbesthoudende remmen en remvoeringen plaatsvond, zodat dit op zichzelf vaststaat.
Ook staat vast dat bij deze werkzaamheden asbeststof vrijkwam. Deze niet, althans onvoldoende, weersproken stelling van de man wordt ondersteund door het onder 4.1. genoemde rapport van de Gezondheidsraad.
Weliswaar werd er in 1984 een afzuiginstallatie voor de werkplaats is aangeschaft, maar dat betekent volgens de rechtbank tegelijkertijd dat er in de werkplaats van de oude brandweerkazerne in ieder geval tot 1984 geen afzuiginstallatie aanwezig was noch dat andere bijzondere veiligheidsmaatregelen werden getroffen ter voorkoming van het vrijkomen van asbeststof.
De man heeft verklaard dat bij gebreke van ventilatie en van een afzuiginstallatie vaak de deuren werden opengezet en dat het wekelijks schoonmaken van de gehele kazerne in eigen beheer plaatsvond en werd uitgevoerd door het uitrukpersoneel. Er kwam bijvoorbeeld geen schoonmaakbedrijf dagelijks schoonmaken.
Hoewel hier volgens de rechtbank sprake is van partijverklaringen, wordt deze gang van zaken, althans het uitsluitend opvegen van het stof, bevestigd door andere getuigenverklaringen.
De frequentie waarmee werkzaamheden aan de remmen en remvoeringen van voertuigen werden uitgevoerd en waarover partijen van mening verschillen is hier niet relevant, met dien verstande dat van een hoger blootstellingsniveau sprake zal zijn geweest bij frequentere werkzaamheden. Het daadwerkelijke blootstellingsniveau in de werkplaats en de kazerne is niet bekend. Voor zover de Gemeente Ede dat van belang acht, had het op haar weg gelegen daarover informatie te verschaffen.
Hoewel de Gemeente Ede heeft aangevoerd dat de man niet op de oude brandweerkazerne kantoor hield en normaal gesproken ook niet in de werkplaats kwam, kan als vaststaand worden aangenomen dat de man de werkplaats wel degelijk bezocht en derhalve werd blootgesteld aan het asbeststof, maar ook dat het vrijgekomen asbeststof door hem en de monteurs uit de werkplaats door de brandweerkazerne kon worden verspreid.
De man heeft verklaard dat de diverse ruimtes in de oude brandweerkazerne met elkaar in verbinding stonden, dat hij vaak in de oudbouw was en altijd als eerste op de dag de alarmcentrale in de oudbouw bezocht. De kantine was door de hokkerige bouw niet goed af te sluiten van de rest van het complex, in het leslokaal (met wollen vloerbedekking) liep iedereen in en uit, alle ruimten van de kazerne werden ’s avonds ook gebruikt voor opleiding/oefendoeleinden, het personeel liep overal in en uit met vervuilde uitrukkleding en dat hij om de alarmcentrale en de kantoren van de ambulancedienst te bereiken door de garage en de werkplaatsen liep.
Eén van de getuigen heeft bevestigd dat de man inderdaad in de werkplaats kwam. In de verklaring van een andere getuige is expliciet opgenomen dat de monteurs in hun werkkleding in de hele kazerne kwamen.
Uit de plattegrond van de oude brandweerkazerne maakt de rechtbank op dat alle ruimten in de oude brandweerkazerne met (deuren met) elkaar in verbinding stonden, waaronder ook de (auto)werkplaats(en). Om de alarmcentrale te bereiken kon door deze werkplaatsen worden gelopen. De gang naar de alarmcentrale bevond zich nabij de werkplaatsen. Dat er geen of niet altijd noodzaak bestond de werkplaats te bezoeken vanuit de functie van de man, is hierbij niet relevant. Overigens blijft asbeststof lang in de lucht hangen en dat heeft de Gemeente Ede niet weersproken.
Dat de man zijn echtgenote de oude brandweerkazerne in ieder geval enkele keren per jaar bezocht in de periode dat hij daar werkte, onder meer vóór 1984, kan eveneens als vaststaand worden aangenomen. De man heeft verklaard dat dit vijf à zes keer per jaar was, in verband met feesten zoals het Sinterklaasfeest en afscheidsrecepties. Een getuige heeft ook op deze feesten gewezen en schat het aantal bezoeken van de overleden vrouw aan de kazerne op vijf tot tien keer per jaar.
Dat de vrouw bij voornoemde gelegenheden in de kazerne kwam is van de zijde van de Gemeente Ede niet voldoende betwist. Een getuige heeft genoemd dat hij de vrouw één tot drie keer op de kazerne heeft gezien, maar niet in de werkplaats. Een andere getuige heeft slechts verklaard dat hij haar nooit in de ruimte heeft gezien waarin aan de voertuigen werd gewerkt.
Op basis van het voorgaande kan als vaststaand worden aangenomen dat er in de oude brandweerkazerne sprake was van directe asbestblootstelling bij de bezoeken van de overleden vrouw aan de kazerne. Daarnaast heeft het asbeststof in de kazerne zich ook aan de dagelijkse (uniform)kleding en het schoeisel van haar echtgenoot kunnen hechten, waardoor ook van een indirecte blootstelling sprake is geweest.
De man heeft immers gesteld dat zijn kleding (in de privé-auto) mee naar huis ging en dat zijn echtgenote deze onderhield, repareerde en reinigde. Overhemden, truien, onderkleding, trainingsbroeken, sjaals, sokken (en laarzen) werden door haar uitgeklopt en gereinigd. De man heeft onder meer verklaard: “Ik was op mijn werk doorgaans geüniformeerd. Het uniform bestond uit een broek en een overhemd. Het uniform ging altijd mee naar huis, maar wij wasten dit niet zelf.” Verder heeft de man eerder verklaard dat thuis de uniformjas op de kapstok ging en de kleding op de stapel wasgoed.
De Gemeente Ede heeft niet, althans onvoldoende weersproken, dat de dagelijkse kleding mee naar huis ging en deels (overhemden en ‘andere’ kleding) thuis gewassen werd. Een getuige heeft ook verklaard dat overhemden en sokken thuis werden gewassen. Een andere getuige zegt: “Mogelijk dat thuis wel de onderkleding is gewassen, maar vanwege de afdichtende overkleding kan de onderkleding nooit met eventuele asbestvezels of andere verontreinigingen in aanraking zijn gekomen.”
Gemeente Ede stelt niet bekend te zijn geweest met gevaren asbest
De Gemeente Ede heeft betwist dat naar de toenmalige maatschappelijke opvattingen op haar een verplichting rustte tot het treffen van veiligheidsmaatregelen en dat zij derhalve geen zorgvuldigheidsnorm jegens de man en vrouw heeft geschonden.
Volgens de Gemeente Ede was tot 1980 het gevaar van wit asbest niet bekend en bestond er geen consensus over de vraag of ook wit asbest mesothelioom kon veroorzaken en als dat al zo was, uitsluitend bij intensieve blootstelling.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Op basis van de door de achtergebleven echtgenoot overgelegde stukken is zij van oordeel dat de Gemeente Ede met betrekking tot het vrijkomen van asbeststof in de werkplaats veiligheidsmaatregelen had kunnen en moeten treffen teneinde blootstelling en verspreiding in de werkplaats en in de kazerne te voorkomen.
De Gemeente Ede heeft dienaangaande niets gedaan, hetgeen haar valt te verwijten (en een schending van haar zorgplicht oplevert). Dit geldt in ieder geval voor de periode van 1977 (na het Asbestbesluit d.d. 1 april 1977) tot 1984 (de komst van een afzuiginstallatie in de werkplaats).
Uit het door de achtergebleven echtgenoot overgelegde artikel ‘Bestrijding asbestgevaar’ uit het tijdschrift ‘De Brandweer’ (mei 1972, p. 120-121, productie 23) valt af te leiden dat ‘de brandweer’ reeds omstreeks 1972 door de Nederlandse Vereniging van Veiligheidstechnici op de hoogte is gesteld van het gevaar van asbest, waaronder het ontstaan van mesothelioom ook bij ‘korter durende, resp. minder intensieve blootstelling’. Expliciet is daarbij gewezen op: “het onderhoud van remmen en koppelingen van auto’s, kranen e.d., het schoonblazen d.m.v. een persluchtstraal dient daarbij te worden vervangen door schoonzuigen d.m.v. een stofzuigen met extra papieren filterzak. Asbestafval en asbeststof moeten veilig worden afgevoerd, resp. ongevaarlijk worden gemaakt.”
Artikel 5 van het Asbestbesluit van 1 april 1977 luidt als volgt:
“1. Bij de bewerking of verwerking van asbesthoudende stoffen of produkten dient de concentratie van asbeststof in de lucht op de werkplek zo laag mogelijk te worden gehouden.
- De concentratie van asbeststof in de inademingslucht dient zo laag mogelijk te worden gehouden en mag een waarde overeenkomende met de in het derde lid omschreven MAC-waarde niet overschrijden.
- De MAC-waarde voor asbest, met uitzondering van crocidoliet, bedraagt twee vezels/ml lucht, bepaald met behulp van de phasecontrastmicroscoop. (…)”
Blijkens de toelichting op dit artikel is bedoeld een concentratie van asbeststof in de lucht ‘zo laag als binnen het technisch mogelijke economisch aanvaardbaar is’. Daarnaast is vermeld: “De MAC-waarde heeft betrekking op de preventie van asbestose. (…) Het is nog niet bekend in hoeverre bovengenoemde grenswaarden bescherming bieden tegen het ontstaan van mesothelioom. Het betreft hier asbestdeeltjes die kleiner kunnen zijn dan 5 micron en die met de electronenmicroscoop kunnen worden aangetoond. Een grenswaarde met betrekking tot het mesothelioom is niet bekend. Mede om deze reden is in dit artikel opgenomen dat de concentratie van asbeststof in de inademingslucht zo laag mogelijk – dit is zo laag mogelijk beneden de MAC-waarde – moet worden gehouden.”
Van de Gemeente Ede – zeker als overheidsinstelling – mocht verwacht worden dat zij van dit Asbestbesluit op de hoogte was. Niet blijkt dat dit besluit niet gold wat betreft wit asbest. Juist ten aanzien van blauw asbest (crocidoliet) geldt een verbodsbepaling (artikel 2); voor de overige asbestsoorten geldt het bepaalde in voornoemd artikel 5.
Juridische verwijt aan de Gemeente Ede
Het geheel niet treffen van veiligheidsmaatregelen bij de werkzaamheden aan de asbesthoudende remmen en remvoeringen in de werkplaats – in welke frequentie deze ook plaatsvonden – volstaat niet. Niet tegenover het personeel, maar ook niet tegenover familieleden van dit personeel en/of bezoekers van de kazerne.
Niet gesteld of gebleken is dat veiligheidsmaatregelen niet praktisch uitvoerbaar waren.
De inhoud van de hiervoor genoemde publicatie in ‘De Brandweer’ – waarvan De Gemeente Ede geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest, zeker vijf tot twaalf jaar later – getuigt van het tegendeel.
Indirecte asbestblootstelling door de uitrukkleding van de achtergebleven echtgenoot
De achtergebleven echtgenoot heeft ook gesteld dat zijn vrouw is blootgesteld geweest aan asbeststof door zijn uitrukkleding. Op deze kleding is bij branden en oefensituaties asbeststof neergedaald. Zij borstelde deze kleding vervolgens af en klopte deze uit. Ook vervoerde de achtergebleven echtgenoot deze kleding (van en naar branden) in de privé-auto, met welke auto hij ook zijn gezin vervoerde. Hij heeft in dit kader verwezen naar bijvoorbeeld:
- brandende asbest-dakbeplating van boerderijen (die volgens hem ten gevolge van brand uit elkaar spat en waarbij bij minder hoge temperaturen asbestvezels vrijkomen)
- naar oefensituaties in asbesthoudende (oude) gebouwen alsmede
- naar het gebruik van asbesthoudende isolatiematerialen op oefenlocaties.
De Gemeente Ede heeft er op gewezen dat:
- bij brand van asbest-dakbeplating asbestvezels vrijkomen (bij branden blijven volgens de Gemeente Ede de asbestvezels aan de cementmatrix gebonden en bij hogere temperaturen versmelten zij zelfs)
- de frequentie waarmee de achtergebleven echtgenoot bij brand moest uitrukken beperkt was
- dat bij de vele natuurbranden in de regio asbest überhaupt geen rol speelde
- dat de officier van dienst zich altijd bovenwinds van de brand stationeerde en
- dat de uitrukkleding niet mee naar huis werd genomen en extern werd gewassen
- zij zich niet verantwoordelijk acht voor blootstelling van de achtergebleven echtgenoot in het kader van zijn nevenactiviteiten (opleidings- en onderwijsactiviteiten).
De rechter zegt dat nu de achtergebleven echtgenoot niet heeft geconcretiseerd bij welke branden en/of oefeningen er sprake is geweest van asbestblootstelling en deze gestelde indirecte blootstelling van zijn echtgenote derhalve is gebaseerd op het mogelijk vrijkomen van asbeststof, wordt deze blootstelling – gelet op de betwisting door de Gemeente Ede – in deze procedure niet aangenomen.
De rechter vindt dat voor het aannemen van blootstelling en derhalve van aansprakelijkheid is onvoldoende dat er mogelijk sprake is geweest van blootstelling (HR 26 januari 2001, JAR 2001/39 [naam] /De Schelde).
Causaal verband blootstelling asbest en schade echtgenote
De ziekte ‘maligne mesolthelioom’ heeft een monocausaal karakter. Vaststaat dat de echtgenote in of via de oude brandweerkazerne van de Gemeente Ede is blootgesteld aan asbeststof.
Daarnaast openbaart de ziekte zich gewoonlijk tussen de 20-50 jaar (en kan deze derhalve zijn veroorzaakt door blootstelling in de periode 1959-1989).
De Gemeente Ede heeft gewezen op alternatieve blootstellingsmogelijkheden en heeft gesteld dat veiligheidsmaatregelen van haar zijde asbestblootstelling van de echtgenote niet zou hebben voorkomen. Deze ‘mogelijkheden’ (zoals nevenactiviteiten van de achtergebleven echtgenoot, privésituaties en het verleden van de echtgenote) zijn onvoldoende geconcretiseerd.
Ook doet een (vaststaande) alternatieve oorzaak niet af aan de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke voor een gebeurtenis als gevolg waarvan de schade een gevolg kan zijn (artikel 6:99 BW).
Door de Gemeente Ede is niet, althans onvoldoende gesteld, om tot bewijslevering van het tegendeel te worden toegelaten.
Causaal verband tussen de blootstelling in of via de oude brandweerkazerne en de ziekte ‘maligne mesothelioom’ wordt derhalve aangenomen.
Schadevergoeding (overlijdensschade)
De Gemeente Ede wordt veroordeeld om de schade van (de nabestaanden van) de echtgenoot te vergoeden.
In dit geval gaat het om:
- Smartengeld voor de overleden vrouw (dus over de periode dat zij nog leefde) en
- De kosten van de begrafenis (kosten die voor rekening van de achtergebleven echtgenoot zijn gekomen).
De overgebleven echtgenoot claimt een bedrag van smartengeld van € 60.000,00 (immateriële schade in de zin van artikel 6:106 BW).
Recht op smartengeld:
Artikel 6:106 BW bepaalt – kort gezegd – dat iemand die letselschade heeft opgelopen, recht heeft op:
“een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat.”
Volgens vaste rechtspraak moet bij de begroting van deze immateriële schade rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Deze toets omvat onder meer:
- de aard van de aansprakelijkheid,
- de intensiteit van de pijn en het verdriet,
- de wetenschap van de kortere levensverwachting
- de gederfde levensvreugde van de benadeelde en
- de duur van de periode waarin de immateriële schade is geleden.
Op het moment van de diagnose was de echtgenote 65 jaar. Inherent aan de van asbestose is dat de vrouw moet hebben geweten dat zij niet lang meer te leven zou hebben. Gelet op algemene ervaringsregels kan aangenomen worden dat de ziekte een grote lichamelijke belasting en voornoemde wetenschap een grote psychische belasting voor haar heeft betekend. Ongeveer 19 maanden na de diagnose is de echtgenote overleden aan de gevolgen van mesothelioom.
De Gemeente Ede heeft het door de overgebleven echtgenoot gevorderde bedrag weersproken. Het bedrag is hoger dan het normbedrag dat het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) hanteert als immateriële schade voor mesothelioom slachtoffers. Voor 2015 is dit bedrag namelijk op €.56.464,00 gesteld.
Nu de overgebleven echtgenoot geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat, alle voormelde omstandigheden meewegend, een hoger bedrag op zijn plaats zou zijn, is een bedrag van €.56.464,00 aan immateriële schadevergoeding derhalve toewijsbaar.
Kosten van de begrafenis
De Gemeente Ede heeft de door achtergebleven echtgenoot gevorderde uitvaartkosten in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW niet weersproken. Het gevorderde bedrag van € 4.074,64 blijkt uit de factuur van de uitvaartverzorger d.d. 2 oktober 2010. Dit bedrag zal worden toegewezen.
(Wilt u de hele uitspraak lezen, klik dan hier: ECLI:NL:RBMNE:2015:8742)